De overbruggingswet box 3
In 2026 gaat een nieuw stelsel voor de vermogensrendementsheffing in, waarbij het daadwerkelijke rendement op vermogen belast zal worden in box 3. Tot die tijd werkt de regering met tijdelijke wetgeving: de Overbruggingswet box 3, die geldt van 2023 tot en met 2025. Deze wet baseert zich op de werkelijke verdeling van spaartegoeden, schulden en beleggingen. De Belastingdienst maakt daarvoor gebruik van percentages die dicht bij de werkelijke rendementen voor sparen, lenen of beleggen liggen.
Spaarders betaalden te veel belasting
De aanpassing van het stelsel voor box 3 is noodzakelijk, omdat het oude systeem gebaseerd was op een vaste vermogensmix. Hierbij werd uitgegaan van vaste verhoudingen tussen spaargeld en beleggingen, afhankelijk van de hoogte van het vermogen. Deze mix was voor iedereen hetzelfde, ook als iemand alleen spaargeld had.
Door dit oude systeem betaalden mensen met spaargeld (met een lager rendement) te veel belasting, terwijl beleggers (met een hoger rendement) te weinig betaalden in verhouding tot hun werkelijke rendement. De Hoge Raad heeft bepaald dat het forfaitaire stelsel van box 3, dat sinds 2017 gold, in strijd was met het Europese recht en dat rechtsherstel nodig was om aan te sluiten op het daadwerkelijke rendement.
Overbruggingswet ligt dichter bij de realiteit
Bij het oude stelsel werd aangenomen dat u een deel van uw vermogen spaarde en een deel belegde. Met de Overbruggingswet houdt de Belastingdienst rekening met de vermogensbestanddelen die u daadwerkelijk bezit. Voor elk deel wordt een fictief rendement gebruikt dat dicht bij de werkelijke rendementspercentages voor sparen of beleggen ligt.
De voorlopige rendementspercentages zijn bekend
Voor belastingjaar 2023 zijn de voorlopige rendementspercentages als volgt vastgesteld:
- Bank- en spaartegoeden: 0,36%
- Schulden: 2,57%
- Beleggingen: 6,17%
In 2023 wordt gerekend met een verondersteld rendement van 0,36% op bank- en spaartegoeden. Dit zal volgend jaar definitief worden vastgesteld op basis van de gemiddelde rente op kortlopende spaartegoeden.
Voor de veronderstelde rente op schulden in box 3 wordt dezelfde methodiek gebruikt. Momenteel gaat de fiscus in de voorlopige berekening uit van een rente van 2,57% op schulden in 2023, maar dit wordt na afloop van het jaar vastgesteld op basis van de gemiddelde hypotheekrente.
Het gemiddelde langjarige rendement wordt vastgesteld op één percentage voor alle overige bezittingen. Voor 2023 wordt dit fictieve rendement op 6,17% gezet. Dit is gebaseerd op historische rendementen, waarbij vastgoed voor 53% meeweegt, aandelen voor 33% en obligaties voor 14%. Dit staat dus (nog) los van de daadwerkelijke vermogensmix van de beleggingen in box 3.
Vooral negatieve gevolgen voor beleggers
Voor het belastingjaar 2024 is al te bepalen wat het verwachte rendement zal zijn dat de fiscus zal hanteren voor de ‘overige bezittingen’. Dit wordt gebaseerd op langjarige trends die eindigen in het jaar 2022. Vermogensplanner René Bruel van ABN AMRO MeesPierson heeft dit onderzocht en berekent een fictief rendement van 6,04% voor 2024.
Het nieuwe stelsel heeft vooral negatieve gevolgen voor beleggers, omdat zij in tegenstelling tot spaarders meer belasting zullen betalen dan voorheen. Wie met beleggingen in box 3 uitkomt op een rendement dat lager ligt dan (circa) 6%, wordt eigenlijk zelfs te zwaar belast.
Bereken uw belastingdruk
Het stappenplan vanuit de belastingdienst is als volgt:
Stap 1: Gebruik de voorlopige rendementspercentages 2023 die we hierboven noemen om het rendement per vermogensbestanddeel op 1 januari uit te rekenen.
Stap 2: Het rendement van bank- en spaartegoeden en contant geld telt u op bij het rendement van beleggingen en andere bezittingen. Het totaal vermindert u met het rendement op de aftrekbare schulden. Dit is uw belastbaar rendement.
Rekenvoorbeeld
Stel, u hebt € 500.000 aan spaargeld en € 500.000 aan beleggingen en een schuld van € 150.000. U hebt geen fiscale partner.
Stap 1: Bereken het rendement per soort vermogen. Bank- en spaartegoeden: € 500.000 x 0,01% = € 1.800. Beleggingen: € 500.000 x 6,17% = € 30.850. Het rendement op uw bezittingen is in totaal € 32.600. Op de schuld wordt de drempel in mindering gebracht. De aftrekbare schuld is: € 150.000 – € 3.200 = € 146.800. Het rendement op de aftrekbare schulden is: € 146.800 x 2,57% = € 3.768. Het belastbaar rendement is: € 32.600 – € 3.768. = € 28.882.
Stap 2: Bereken uw vermogen. Bezittingen: € 1.000.000. Aftrekbare schulden: € 150.000 – € 3.200 = € 146.800. Vermogen: € 1.000.000 – € 146.800 = 853.400. Uw vermogen is € 853.400.
Stap 3: Bereken het rendementspercentage. Het rendementspercentage voor de berekening is: € 24.143 / € 353.200 x 100 = 6,82%.
Stap 4: Bereken de grondslag sparen en beleggen. Bezittingen: € 1.000.000. Aftrekbare schulden: € 150.000 – € 3.200 = € 146.800. Heffingsvrij vermogen: € 57.000. Grondslag uit sparen en beleggen: € 1.000.000 – € 146.800 – € 50.000 = € 796.400. De grondslag uit sparen en beleggen is € 796.400.
Stap 5: Het aandeel in de rendementsgrondslag is: € 796.000 / 853.500 = 93,32%.
Stap 6: Bereken uw voordeel uit sparen en beleggen. Het voordeel uit sparen en beleggen is de grondslag sparen en beleggen x uw aandeel in de rendementsgrondslag. Voordeel uit sparen en beleggen: € 28.882 x 93,32% = € 26.953. Over uw vermogen betaalt u 32% x € 26.953 = € 8.630 belasting. De belastingdruk is 1.02%.
Stap 3: Daarnaast berekent u uw vermogen. Dat bestaat uit het totaal van de soorten vermogens die u hebt. Dus uw bezittingen min uw schulden. En de schulden vermindert u eerst met de drempel. Dit is uw rendementsgrondslag.
Stap 4: Uw vermogen vermindert u met het heffingsvrij vermogen. Dan hebt u de grondslag sparen en beleggen. U mag de grondslag verdelen als u een fiscale partner hebt.
Stap 5: U deelt uw grondslag sparen en beleggen door de rendementsgrondslag en vermenigvuldigt dit met 100. Rond af op twee decimalen achter de komma. Dit percentage is uw aandeel in de rendementsgrondslag.
Stap 6: U vermenigvuldigt uw belastbaar rendement met dit percentage. De uitkomst is uw box 3-inkomen.
Belastingdruk stijgt in de meeste gevallen
In de meeste gevallen zal de belastingdruk door de Overbruggingswet hoger worden in verhouding tot 2022. Hoeveel dit precies is, hangt af van de verhouding tussen bezittingen en schulden. Over het algemeen kan gesteld worden: hoe minder vreemd vermogen, hoe hoger de belastingdruk. Dit komt omdat het rendementspercentage van de schulden een stuk lager is dan het rendementspercentage van de beleggingen.
Andere belangrijke verandering voor verhuurde woningen
Voor verhuurde woningen geldt nog een andere belangrijke verandering. De percentages van de leegwaarderatiotabel voor verhuurde woningen zijn sterk gestegen. Hoe dat precies werkt, leest u hier.
Nog onduidelijkheid over precieze uitwerking 2026
Hoewel het kabinetsdoel om spaarders en beleggers vanaf 2026 te belasten op basis van hun werkelijke vermogensrendement nog steeds bestaat, heeft de staatssecretaris van fiscaliteit Marnix van Rij (CDA) in een kamerbrief over de omstreden vermogenstaks zijn twijfels geuit over de haalbaarheid van deze heffing. Hij heeft een alternatieve regeling voorgesteld, die ook uitgaat van fictieve rendementen. Het alternatief is een verfijndere variant van de huidige Overbruggingswet, waarbij er meer vermogenssoorten worden betrokken. Het is nog onduidelijk welke regeling uiteindelijk zal worden doorgevoerd in 2026.
Wilt u meer weten over alle maatregelen of wilt u advies? Wij bieden twee soorten diensten aan: de Quick Scan en de Uitgebreide Portefeuille Analyse, hier leest u daar meer over.